Schipper
Fragmenten uit de autobiografie van Niels Hamel
Papa dus, dover dan ooit. In de pers werd nogal wat aandacht besteed aan onze vlucht uit de beschaving. In het holle huis dat al half was leeggeruimd, de meeste spullen waren geveild, stond hij de pers te woord en had de grootste moeite hen te verstaan. Enkele maanden later, toen wij in ons bootje waren getrokken en de journalisten opnieuw langs kwamen en hun vragen stelden met verheffing van stem, riep Papa: “Schreeuw niet zo hard! Ik versta je wel.” Prompt verscheen er een artikel de volgende dag in de plaatselijke krant met als titel “De schilder die zijn doofheid verloor”. Die doofheid was hij echter helemaal niet kwijt. Maar het gebrek was vooral in hoge mate psychologisch. Vanwege de grote verandering en ook door de andere akoestiek in de veel kleinere ruimte, werkten Papa’s oren ineens weer optimaal. Na dat artikel werden wij nog lange tijd bezocht door dove mensen die wilden weten waar dat wonder vandaan kwam.
Ons smalle bootje dobberde wat verloren op het kanaal. Dat kanaal was breed, grijs en behoorlijk beangstigend. Overal om ons heen, dat grijze klotsende water. Enorme vrachtschepen dreigden ons ieder ogenblik te vermorzelen en een vroegtijdig einde te maken aan ons avontuur. Het was bitter koud. Langs de oevers van het kanaal was alles stijf bevroren. Wel pruttelde de motor dapper door. Dat gaf ons een gevoel van vertrouwen, van macht bijna! Ons bootje als een tevreden spinnende poes voorttuffend. Wij, de twee oudsten van de kinderen aan boord, stonden boven op het dek-dak samen met Papa, die de motor en het roer bediende. Beneden waren kleine broer Jules en Mama, die driftig bezig was de keuken en de huiskamer schoon te vegen. Iets wat, naar ik later bemerkte, ze altijd deed als we met ons schip op weg waren.
Binnen was het trouwens best gezellig. Aan de wand hingen koperen olielampjes die met iedere beweging van het schip mee wiegelden. Ze wierpen een prachtig gouden licht in de kleine ruimte en het glansde en weerkaatste in het gepoetste koper. Voor in ’t schip snorde de haard met vurige kooltjes achter raampjes van mica. Aan weerszijden van de haard waren smalle kastjes. Die kastjes waren onze trots en onze luxe, want daar bewaarde Papa de flesjes drank in. Vaak, als we hadden aangelegd, haalde Papa met een plechtig gezicht en toch een ondeugende twinkeling in zijn ogen, de jenever tevoorschijn en schonk Mama en zichzelf een glaasje in. Daarna, liet hij, met een bijna liefkozend gebaar, zijn wijsvinger langs de hals glijden om er een gemorst druppeltje af te vegen. Op zulke momenten had hij altijd een goede bui en maakte grapjes met ons. Iets wat hij anders nooit deed.
We varen langs Breukelen. Hoge wilgen buigen zich over de rivier. In de tuin van één van de huizen vlak bij het water, een man lang en mager. Hij tuurt naar ons met de hand boven de ogen. Dan ineens een blik van herkenning. Hij wuift en Papa wuift terug naar zijn oude collega. De legendarische Hamlet-vertolker, Eduard Verkade. Ik stond erbij en ik keek ernaar.
Over gebrek aan aandacht hadden we niet te klagen. In de krant verschenen stukjes over die vreemde zwervende acteur-schilder en zijn vrouw, die ineens tot Balinese danseres werd gebombardeerd. Papa wist al snel contact te maken met de plaatselijke notabelen en de oude adel. Hij schilderde portretten en restaureerde in opdracht van een markiezin haar familie-erfgoed. Op één van die kastelen zolders heeft hij zelfs eens een oud paneel gevonden met nog zichtbare verfresten onder het vuil. De markiezin wilde het al in de kachel stoppen, maar Papa besloot het eerst schoon te maken. Onder het vuil verscheen, volgens mijn vader, een Jeroen Bosch! In zijn enthousiasme kon hij zijn ontdekking voor de markiezin niet verborgen houden en liep daardoor een niet gering buitenkansje mis.
Ook in Utrecht gingen we niet naar school. Papa en Mama hadden andere dingen aan hun hoofd dan zich druk te maken over onze opvoeding. Duizend en één dingen moesten er nog gebeuren om het schip vaarklaar te maken voor de grote reis naar het zuiden. Allereerst moest er natuurlijk geld komen. Dat lukte, geloof ik wel. Papa had een map vol “verkoopbare” werken. Landschappen uit Bali, waar hij dus nooit geweest was. Maar dat gaf niks. Rousseau le Douanier schilderde het ook uit z’n blote hoofd. Met dat geld moesten reddingsboeien, touwen, ankers, kaarten, wat al niet meer, worden gekocht. Intussen had broer Vincent voorlopig een baantje bij een drukkerij gevonden. Ik begon me steeds meer zorgen te maken hoe ik m’n leven moest gaan inrichten. Maar de tijd vloog en het schip was nu echt klaar voor de reis. Iedere avond zaten Papa en broer Vincent over de waterkaarten gebogen. Ik werd er maar weinig in betrokken. Ik wachtte gelaten wat stond te gebeuren.
In ons bootje begon het benauwd te worden met onze ouders die zich vastgelopen voelden, daar aangemeerd onder die middeleeuwse muren met twee opgroeiende pubers en een ook al niet meer te verwaarlozen jongste. Vooral Papa wist dikwijls niet meer waar hij het zoeken moest, opgesloten in de kleine ruimte die steeds voller leek te worden. Niet alleen door onze aanwezigheid, maar ook door een steeds grotere hoeveelheid schilderijen, tekeningen, gouaches en aquarellen die overal in mappen stonden weggeborgen. Steeds vaker zocht Papa zijn heil in de stad en kwam vaak in het donker thuis. Hij kon soms de loopplank niet vinden en had dan de grootste moeite het smalle ding over te komen vanwege zijn evenwichtsstoornissen, zoals mijn moeder zei. Nu denk ik wel eens dat die stoornissen niet alleen te wijten waren aan de lichamelijke verwaarlozing waaraan hij voor en in de oorlog was blootgesteld, maar ook aan de gezelligheid in de vele Maastrichtse kroegjes .
De winter kwam eraan met de daarbij behorende feesten. Papa was weer aan het werk. In opdracht van de kerk maakte hij een schilderij van het interieur van de kapel van de “Sterre der zee”. Vooral de koperen kroonluchters in het schilderij herinner ik me. Ze waren subtiel tot in de kleinste details uitgewerkt. Ook schilderde hij het portret van een burgerdame die er ongetwijfeld in haar huisvrouwenplunje prima zou hebben uitgezien, maar die zich voor die gelegenheid chique en zelfs een beetje sexy had proberen op te doffen met een gewaagd decolleté. Vooral daar had Papa zich op uitgeleefd, meester die hij was in het schilderen van naakten en de stofuitdrukking van de huid.
Die dame met haar bolle roze wangen bleek de vrouw te zijn van de gepensioneerde chef technische dienst van het gemeentelijk busbedrijf. Hij behoorde tot het clubje bewonderaars waarvan Papa er, altijd en overal waar hij kwam, wel enkele om zich heen wist te verzamelen. Meestal waren dat de plaatselijke notabelen, tandartsen, doktoren en advocaten. Soms kochten zij iets van hem, of gaven, zoals in dit laatste geval, hem portretopdrachten. Maar ook zonder dat, waren het goede relaties omdat meestal tandarts- of dokterskosten niet direct betaald hoefden te worden of in ruil voor één van Papa’s werken konden worden geregeld.
In dit geval, bood deze ex-autobustechnicus aan ervoor te zorgen dat de Hudson-motor van ons schip zou worden gerepareerd. Er bleek iets aan te mankeren. Vanaf dat moment kwam hij iedere dag rond borreltijd ons kleine keukentje binnen, opende de houten klep die de motor afdekte en zakte dan zuchtend en steunend met z’n grote lijf op zijn hurken. Vervolgens bleef hij zo enkele minuten als in meditatie verzonken zitten, om dan opnieuw steunend overeind te komen, de motorkap af te sluiten en zich door Papa een borrel te laten inschenken. Dit ritueel herhaalde zich net zolang totdat Papa er genoeg van kreeg en hem dat duidelijk liet merken.